1.4. Sociale competentie en sociale ondersteuning

Elke dag staat het kind voor deze ontwikkelingstaken in allerlei concrete situaties. Het loopt tegen allerlei sociale en emotionele problematische situaties op die het vervolgens het hoofd moeten bieden. De mate waarin het kind in staat is om deze situaties op te lossen noemen we de sociale competentie van het kind. Het kind is dan bekwaam om adequaat te reageren in voorkomende gevallen van sociaal-emotionele aard. De sociale competentie komt tot uiting in de manier waarop een kind dergelijke (sociaal-emotionele) taken aanpakt en hoe het de problemen die zich daarbij voordoen oplost. Het ontwikkelen van deze competentie vereist een veilige omgeving, een goed pedagogisch klimaat. Het kind moet vanuit deze veilige context bouwen aan zijn sociaal-emotionele vaardigheden.

Elk kind ontmoet taken waartegen het niet opgewassen is. Het vertoont incompetent gedrag. Dit gedrag is een signaal naar anderen. Het kind doet een beroep op anderen voor sociale ondersteuning. Als deze ondersteuning door die ander wordt gegeven, kan het kind het probleem alsnog oplossen en krijgt het greep op de situatie. Als dit lukt, is er sprake van goede sociale ondersteuning. Dankzij deze ondersteuning kan het kind zich sociaal-emotioneel verder ontwikkelen. Deze sociale ondersteuning moet worden gegeven door de directe omgeving van het kind. Vader en moeder, de juf en de meester, maar ook andere kinderen kunnen hier een belangrijke rol spelen ten goede of ten kwade. Als er goede en tijdige ondersteuning wordt gegeven, zal het kind zich steeds verder kunnen ontwikkelen. Als de ondersteuning niet (of niet goed) wordt gegeven zal dit de competentiegevoelens van het kind verminderen. Misschien zal het kind voortaan bepaalde situaties gaan ontlopen, of zich afzonderen van de groep, of agressief gedrag vertonen uit onmacht en frustratie.

Aan de sociale competentie van kinderen kunnen vier aspecten worden onderscheiden:

Probleemgedrag is vaak een uiting van een verstoorde sociaal-emotionele ontwikkeling. Dit gedrag van een kind staat volgens prof. Van Lieshout nooit op zichzelf, maar moet worden gezien in relatie tot het gedrag van de omgeving. Problemen zijn een gevolg van een discrepantie tussen de eisen die aan het kind worden gesteld en de capaciteit van een kind om aan de eisen tegemoet te komen. Dé manier om de negatieve spiraal te doorbreken waarin leerlingen met probleemgedrag zich bevinden, is het bieden van kwalitatief goede sociale ondersteuning en deze ondersteuning gedurende langere tijd vol te houden. En natuurlijk is een goede sociale ondersteuning ook van belang om probleemgedrag te voorkomen.

Van Lieshout noemt de sociale ondersteuning de motor van de sociale ontwikkeling. Het gaat dus om de hulp die een kind geboden wordt door de omgeving bij problemen die het zelf niet kan oplossen. Daarom biedt het middel van de sociale ondersteuning aan de opvoeders veel mogelijkheden om de sociaal-emotionele ontwikkeling te stimuleren en bij te sturen. Het is daarbij belangrijk om het positieve te benadrukken. Datgene wat goed gaat moet aandacht krijgen. We moeten bij de sociale ondersteuning denken aan drie verschillende componenten: de gevoelens van het kind, het gedrag van het kind en de kennis en het inzicht van een kind. Deze componenten (vooral de gevoelens) dragen bij aan het ontstaan van een vertrouwensrelatie. Deze relatie kan worden opgebouwd door het gebruik maken van sensitiviteit en responsiviteit.