3.1. De pedagogisch leerkracht

Redenerend vanuit bovenstaande visie op de sociaal-emotionele ontwikkeling is het logisch dat de leerkrachtvaardigheden een voorname plaats innemen bij de sociale ondersteuning. De pedagogische leerkracht moet in de eerste plaats oog hebben voor het kind, en daarnaast sensitieve en responsieve kwaliteiten ontwikkelen, sociale ondersteuning kunnen bieden en tenslotte veel gebruik maken van positieve controle. (Vergelijk dit met de algemene uitgangspunten van HGW.) De ontwikkeling van de sociale competentie van het kind vraagt vaardigheden van leerkrachten op alle niveaus van functioneren. Het gaat daarbij om een basishouding van leerkrachten die in hun hele onderwijs tot uitdrukking komt. Het betreft pedagogische vaardigheden die leerkrachten inzetten om de sociale competentie van de leerlingen tot ontwikkeling te brengen. Dit is niet gebonden aan een les uit de methode sociale vaardigheden (sova), maar vindt ook plaats tijdens bijvoorbeeld een rekenles of op het plein. Ook het creëren van situaties en werkvormen om de toepassing van en het nadenken over sociaal competent gedrag bij hun leerlingen te stimuleren, behoort hiertoe. Deze sociale competentie en sociale ondersteuning zijn geen regulier schoolvak, maar moeten verankerd zijn in de attitude van de leerkracht. Uit hoofde van professionaliteit biedt de leerkracht deze ondersteuning. Daarom is het een vereiste dat de leerkracht in voldoende mate sensitief en responsief is. ‘Oog hebben voor het kind’ begint met ‘hart hebben voor een kind’. Naast deze basisattitude is ook een professionele vaardigheid noodzakelijk. De leerkracht moet zijn leerlingen doorlopend observeren om de afgegeven signalen te kunnen opvangen. Praktisch gezien houdt dit in dat hij veel oogcontact moet hebben/maken met zijn leerlingen, zowel individuele contacten als groepscontacten zijn hierbij onontbeerlijk. Hij moet aandacht hebben voor de leerlingen en ook aandacht kunnen geven. Deze preventieve activiteit is te verkiezen boven de curatieve aanpak: wachten tot iets fout gaat en dan pas reageren.

Hieronder werken we verschillende vereiste vaardigheden enigszins uit:

3.1.1. Werken aan sensitiviteit en responsiviteit


Het is zaak dat de leerkracht sensitief is en responsief. Hij moet opmerkzaam en gevoelig
zijn voor de uitgezonden signalen. Dit houdt vooral in dat de leerkracht oog heeft voor het
kind. Niet alleen een oppervlakkige waarneming, maar ook een diepere inschatting van
de signalen van het kind. Niet alleen een signalering van een bepaald soort gedrag (‘Kees
is agressief’), maar ook een zoeken naar de achterliggende redenen. De leerkracht gaat
het antwoord zoeken op het waarom van het gedrag: is Kees psychiatrisch agressief? Of is
er sprake van frustratie als voedingsbron voor zijn agressie? Of zijn er wellicht moeilijke
gezinsomstandigheden die hem agressief maken? Het antwoord op deze vragen bepaalt
immers het antwoord, de respons.


3.1.2. Bieden van sociale ondersteuning


Het mag niet blijven bij de constatering dat ‘Kees agressief is’. De signalering is nog
maar de eerste stap. Er moet na de signalering en de analyse een volgende stap komen:
wat ga ik er aan doen? Zo krijgt de leerkracht de gelegenheid om Kees te helpen bij zijn
ontwikkeling. Misschien kan hij blokkades opheff en, nieuwe wegen wijzen. Een rijke taak!
De vraag hoe de leerkracht sensitief kan zijn en responsief en hoe hij sociale
ondersteuning kan bieden aan de kinderen van zijn klas, heeft alles te maken met
de leerkrachtattitude. Als de leerkracht/school hier aandacht aan wil besteden is het
gebruik van een video eigenlijk onmisbaar. Dit zijn zaken die in de praktijk moeten
worden geoefend. Het overleg dient alleen als aanjager en als evaluatiemoment. Een
begeleidingstraject kan dan als volgt zijn opgebouwd:
• Begrippen worden gevuld: wat wordt concreet bedoeld met abstracte begrippen? (Hoe
kun je goed doorwerken?)
• Samen wordt gekeken naar een ‘offi ciële’ video-opname: wat doet deze leerkracht om
sensitief te zijn, responsief, ondersteunend? Zo wordt het abstracte begrip omgezet
naar concrete handelingen: is er oogcontact, wordt er gereageerd, hoe gebeurt dat?
• De leerkracht gaat een periode aan het werk. Hij bedenkt enkele concrete werkpunten.
Eventueel neemt hij zichzelf op. Hij houdt zijn ervaringen bij in een logboekje.
• De ervaringen uit het logboek en een ‘eigen’ video-opname zijn basis van het gesprek.
De eigen opname wordt nader geanalyseerd. Nieuwe werkpunten worden gezocht en
de cyclus kan zich herhalen naar behoefte.


3.1.3. Ontwikkeling van de sociale competentie


Het kind moet zich steeds verder ontwikkelen. Om te ontwikkelen is veiligheid en
geborgenheid noodzakelijk. Het kind moet ‘ontspannen’ kunnen groeien. Zodra er
toenemende spanning is, bijvoorbeeld omdat het kind een taak niet aankan, beginnen er
blokkades te ontstaan.
Wat voor rekenen geldt (kleine stapjes vooruit), geldt ook voor de sociaal-emotionele
ontwikkeling. Gewerkt moet worden aan een gestage uitbreiding van de sociale en
emotionele vaardigheden van het kind. Daarom is het bewust gebruiken van een sovamethode
zeer versterkend op het gevoel voor sociale competentie: een kind leert
een telefoon te hanteren, een gesprek aan te gaan, zijn misnoegen adequaat te uiten.
Daardoor voelt hij zich steeds sterker en meer ontspannen in moeilijke situaties. Het geeft
zekerheid als een kind weet hoe hij zich in bepaalde gevallen moet gedragen. Het is waar
dat ook het karakter een belangrijke rol speelt, maar veel van deze vaardigheden kunnen
worden aangeleerd.
Niet alleen de methode geeft hier aandacht aan. Als het goed is, geeft een leerkracht
voortdurend sociale ondersteuning en verhoogt hij hiermee de sociale competentie van
zijn leerlingen.


3.1.4. Checklist


Als bijlage 1 is een checklist opgenomen. In deze checklist worden tal van concrete
leerkrachtvaardigheden genoemd. Deze checklist kan als leidraad dienen bij het zoeken
naar werkpunten en observatiepunten.