4.2. Het stellen van regels

Schoolregels worden meestal eenzijdig door de school (de leerkrachten) vastgesteld. Daarom zijn het voor de leerlingen meestal door anderen opgelegde voorschriften. Zulke ‘afspraken’ zijn echter gemaakt zonder enige reële inbreng van de leerlingen. Ideaal is het wanneer de regels in onderling overleg worden geformuleerd. De leerling heeft dan ook zijn inbreng. De diepere zin van een regel wordt uitgelegd en er wordt een vorm gezocht die voor alle betrokkenen acceptabel is. Maar natuurlijk kan dit niet altijd zo gebeuren. Soms moet de leerkracht een regel stellen als gezagsdrager. Door het stellen van regels weet de leerling waar hij aan toe is. Als leerlingen niet weten hoe ze moeten reageren in bepaalde situaties, levert dit onduidelijke situaties op; het kan aanleiding geven tot geweldig veel vragen van de leerlingen en zelfs tot ordeverstoring. Ook een verkeerd gebruik van regels kan problemen oproepen. Dan is de leerkracht zelf oorzaak van zijn probleem. Verandering van leerkrachtgedrag kan soms zelfs een rigoureuze verbetering bewerkstelligen. Er kan de leerlingen een referentiekader aangeboden worden, dat is opgebouwd uit richtlijnen voor juist leerlinggedrag. Dat referentiekader kan gegeven worden door het aanbieden van een samenstel van hoofdregels en uitwerkingen daarvan: gedragsaanwijzingen die door de leerling in bepaalde situaties uitgevoerd kunnen worden. Het gevolg is dat er een gunstiger klassenklimaat geschapen wordt:

Voor deze positieve effecten in de klas kunnen optreden, is het belangrijk dat er veel aandacht wordt gegeven aan de regels in de klas. Het is nuttig hier een aantal lessen aan te wijden. Het werkt goed om de regels in de klas aan het begin van het schooljaar bespreekbaar te maken. Als aan het begin van het jaar aan de leerlingen duidelijk gemaakt wordt wat van hen verwacht wordt, dan zal gedurende het jaar het effect van de regels vergroot worden. Ook het visualiseren van de regels heeft een versterkend effect.