Structuur en regels zijn nodig om te komen tot een ordelijke samenleving. Een dergelijke structuur is niet bedoeld als een inperking van de vrijheid, maar juist als een afbakening van het ‘goede terrein’. Als er duidelijke regels zijn geformuleerd, bevordert dit het Pedagogisch Klimaat. Het geeft een duidelijke structuur aan de kinderen en structuur is noodzakelijk voor de veiligheidsbeleving van het kind. De regels geven de leerling duidelijkheid over wat er van hem verwacht wordt en op welk gedrag van de leerkracht en medeleerlingen hij kan rekenen. De regels stellen ook de grenzen aan het gedrag: de grens tussen acceptatie en niet-acceptatie. De leerkracht is naar het vijfde gebod gezagsdrager en heeft vanuit zijn positie gezag en autoriteit. Wel heeft hij de verantwoordelijkheid om dit op een juiste wijze vorm te geven en zijn leerlingen niet ‘tot toorn te verwekken’ (Ef.6:4). Daarbij is het verstandig een regel uit te leggen en toe te lichten. Regels zijn dus nodig, maar zijn geen doel op zich. Wanneer overal regels voor bestaan en deze regels te beperkend zijn voor de leerlingen, ontstaat een soort Pruisisch-kazerneklimaat, een militaire discipline. Er is dan geen ruimte meer voor de eigen initiatieven van de leerlingen. Aan de andere kant, wanneer er geen of nauwelijks regels bestaan, is deze ruimte voor de leerlingen veel te groot. Ze moeten het maar uitzoeken. Er ontstaat een laat-maar-waaien-klimaat. Het is een taak van de school een midden te vinden tussen deze twee uitersten. Enerzijds voldoende regels stellen die onzekerheid bij leerlingen wegnemen en daarvoor in de plaats duidelijkheid en structuur bieden. Anderzijds de leerlingen ruimte bieden voor eigen initiatieven en het vinden van een eigen manier om zich als persoon binnen de gemeenschap verantwoordelijk te stellen.